zondag 21 oktober 2012

Het avontuur van ome Rob en De Drie Boeren

De keer dat Ome Rob buiten de tijd vloog

Toen ome Rob 21 jaar oud was, hij was toen echt een enorme reus geworden, toen maakte hij iets mee wat ik je heel graag wil vertellen.

Ome Rob zat in zijn kamer, voor zijn bed, sip naar de klok te kijken. Die tikte maar wat rond. *tik-tak-tik-tak* En als de klok helemaal rond was. () begon de klok gewoon weer opnieuw. Dan ging hij gewoon nog een keer het klokje rond. Altijd maar hetzelfde, saaie liedje: *tik-tak-tik-tak*. Maar als ik hier blijf zitten, dacht Ome Rob, dat gaat de tijd nog trager en wordt het liedje van de klok nog slomer. Want de tijd gaat langzaam als het saai is en beresnel als het heel leuk is. Ik moet dus iets heel leuks gaan doen! Dacht Ome Rob. Ik wil zo iets leuks gaan doen, dat de tijd er helemaal van in de war raakt, zei Rob hardop. En hij sprong op van de grond. Hij begon heel en weer te lopen door de kamer. Zal ik gaan sporten met Ome Jos? Of zal ik muziek gaan maken met Appie? Of zal ik naar een eiland met Bob? ¿Ken jij die verhaaltjes nog wel, van Jos, Appie en Bob?
Nee, dacht Ome Rob, terwijl hij nog in zijn pyjama heen en weer liep. Ik ga racen! En ik ga drinken! En ik ga dansen! Met De Drie Boeren...
Op de gang kwam hij Ome Jos tegen. “Hallo broer” zei hij. “Hallo Ome Jos” zei Rob. “Ik heb een kado’tje voor je.” “Ohja? Wat is het dan?” “Het is een boek.” Zei Ome Jos terwijl hij zo enthousiast mogelijk keek. “Ik lees geen boeken” zei Ome Rob. “Maar dit boek is anders, Ome Rob... Dit boek heet Het Schouderophalen.” Ome Rob keek Ome Jos in dezelfde ogen aan. “Dat kan ik toch allang?” Vroeg hij vervolgens. Ome Jos keek naar de grond. “Doei, broertje” zei hij nog. Maar Rob was al weer naar buiten.
Want De Drie Boeren waren snel gekomen, omdat Ome Rob ze over de telefoon het avontuur van hun leven had beloofd. Ze gingen met z’n viertjes in een super snelle racewagen zitten. Nu zouden ze het zo leuk gaan hebben, dat ze de tijd zouden vergeten. En misschien zou de tijd hen ook wel vergeten...
Ome Rob zei: “Zullen we heel donders hard? Da’s monster, jonge!” De Drie Boeren vonden het een puik plan. Ze stonden nog stil voor een hele smalle, maar wel een hele lange weg. Tot Ome Rob het gaspedaal zo ver als mogelijk indrukte. “GroenLinks, GasRechts” zei Ome Rob. De Drie Boeren hadden wel vaker geen idee waar hij het over had. *VroemMm* Ze zoefden over de lange en smalle weg. Alle jongens werden tegen hun stoelen aangedrukt door de wind. Ze kregen tranen in de ogen van de snelheid. Ome Rob riep tegen de wind in: “wie komt mij halen!?” ze gingen harder en harder. *Wéééh! Wéééh!*
Het voorste wiel kwam al een beetje los van de weg, ze stuiterde, maar Ome Rob was helemaal niet bang. “Harder!” riepen De Drie Boeren. En Ome Rob ging harder. Ineens kwam ook het achterwiel een klein stukje van de grond. De klok in het witte kasteel tikte steeds langzamer...


Ome Rob drukte op een geheim knopje onder het stuur, zodat de vleugels vanonder de deuren tevoorschijn kwamen, met van die hele lompe straalmotoren eraan vast. Met een andere geheime knop deed Rob ze aan. *Vroets!* klonk het boven Ede-veen. “Ik wist niet eens dat dit kon, jonge!” Riep hij uit terwijl zijn wangen helemaal naar achteren waaiden. ¿Kan jij je wangen ook helemaal naar achteren doen, zodat het lijkt alsof je op een hele snelle motor zit?
Toen ineens, vanuit het niets *POEF!* waren ze verdwenen. Geen auto meer, alleen maar strak blauwe lucht. Oh nee! Ze zijn weg! Of niet? Nee, daar aan de hemel zag ik nog maar twee boeren aan een parachute hangen. Ze hadden dikke tranen onder hun hangen, want ze konden de andere jongens niet meer vinden. Ome Rob was verdwenen! Ze waren per ongeluk buiten de tijd gekomen. Er waren er nog maar twee over, de andere twee hebben we nooit meer gevonden.
Toen konden ze dus niet meer samen dansen. Niet meer samen drinken. Maar Ome Rob en die Ene Boer: die hebben heel veel plezier, denk ik. Die vliegen misschien wel nog steeds in de auto met vleugels rond. Die vliegen misschien wel voor altijd. Ze worden in ieder geval nooit twee-en-twintig. Je wordt namelijk nooit ouder als je buiten de tijd bent gekomen. Want de klok in het witte kasteel die zo tikt van *tik-tak-tik-tak* die tikt niet meer voor hen. De twee jongens zijn voor altijd jong gebleven.
Toen ik dit hoorde, wilde ik het heel graag opschrijven en aan je voorlezen. ¿Vind jij het ook niet jammer dat Ome Rob nu buiten de tijd is?

zaterdag 20 oktober 2012

Boek der Rusteloosheid


Jij bent als een gevoel dat zijn eigen object is en geheel toebehoort aan het innerlijk van zichzelf. Je bent altijd het landschap dat ik bijna had gezien, de zoom van het kleed dat ik bijna niet had gezien, verloren in een eeuwig nu voorbij de bocht in de weg. Je profiel is dat je niets bent, en de contouren van je onwerkelijke lichaam laten het halssnoer van de gedachte aan contouren uiteenspringen in losse parels. Je bent al voorbij, je bent al weg, ik heb je al bemind -dat is het wat ik voel als ik jouw nabijheid voel.

Je bezet de tijd tussen mijn gedachten en de ruimte tussen mijn gewaarwordingen. Daarom denk ik je niet en voel ik je niet, maar mijn gedachten zijn ogivaal van het voelen van jou en mijn gevoelens gotisch van het oproepen van jou. Mijn gevoel vormen een kathedraal van pracht en geluk.

Maan van verloren herinneringen boven het zwarte, heldere landschap van mijn onvolmaaktheid die alleen zichzelf begrijpt. Mijn wezen voelt je vaag, alsof het een ceintuur om jouw middel was. Ik buig mij over je witte gelaat in de nachtelijke wateren van mijn rusteloosheid, wetend dat je de maan aan mijn hemel bent. Altijd latent daar.

Hoe graag zou ik de nieuwe blik creëren waarmee ik je zou kunnen zien, de nieuwe gedachten en gevoelens waarmee ik je zou kunnen denken en voelen.

Een vogel cirkelt en lijkt te naderen, maar komt nooit tot hier, rond wat ik over jou zou willen zeggen, maar de inhoud van mijn zingen kan het wezen van de klank van jouw stappen niet nadoen, of het spoor van jouw blikken, of de trieste, lege kleur van de gebaren die je nooit hebt gemaakt.

Kom maar terug, Rob, het is genoeg geweest zo. Het is meer dan genoeg geweest. Het is meer geweest dan te dragen is en daarom besef ik het niet of denk ik klaar te zijn te beseffen. Ik droom slechts en mijn stappen zijn licht. Want de werkelijkheid is te fel en te wreed. Kom maar weer hier, bij mij, Rob. Want ik heb je nu laten zien dat je niet te omschrijven bent. Niet met woorden terug te zetten waar je hoorde. Want woorden zijn een voertuig dat altijd verwijst naar andere woorden zodat het de werkelijkheid van jij niet hier nooit raakt. Ik mis je.

Halfjaartje

Morgen ben je al een halfjaar buiten de tijd, baasje.
Ik had eerst nog hoop dat je terug zou komen, want ik ben het best wel zat, zonder je. Maar je komt niet meer terug hé?
Pas een halfjaar. En misschien nog wel 60 jaar te gaan. Zonder jou.

vrijdag 5 oktober 2012

Interview met Broer


Het was eigenlijk echt een stom moment. Maar achteraf ook wel mooi, ergens. Kijk, het is niet dat ik er geen zin meer in had of zo. Maar dat het nu klaar is, komt me nog niet eens zo slecht uit. Dat is natuurlijk puur vanuit mezelf geredeneerd hé. Ik vond en vind het heel moeilijk om al die mensen te zien die tranen laten om het feit dat ik niet tussen ze rondloop. Maar toch: er is me zoveel bespaard gebleven. De sleur van het eindeloze leven, dat je vooruit stuwt, maar nergens naartoe. Ik ben nu gewoon wat eerder aangekomen, waar ik toch al naartoe op weg was. Ik heb eigenlijk alleen het 'zorgeloze' gedeelte van het leven meegemaakt. Het gedeelte waarvan iedereen achteraf meestal zegt dat het 'het mooiste gedeelte' is.

Over dat moment dus, hé. 'Stom' noemde ik het al even. Kijk, we gingen nog even wat drinken in Tref. Daarna zouden we naar Eindhoven. Ik had er echt enorm zin in. (Nu ik dit vertel valt het me zelf op dat mijn hele spraak en taal is veranderd. Ik ga niet teveel loslaten over deze plaats... Dat is nog een verassing! Het is gewoon... Anders. Ik ga het ook niet vergelijken. Het is namelijk niet te vergelijken. Ik ben dezelfde niet meer. Maar gelukkig is wat ik was bij jullie in goede handen.). Dus. Op een gegeven moment stappen we mijn Rode Waggie in. Veel te klein en onveilig natuurlijk, achteraf. (Dat spijt me trouwens vooral voor Jarco. Kijk, ik zit nu een beetje te chillen met Corné. Wij hebben er geen last van. Voor de achterblijvers is het vooral erg. Mooi om te zien hoe Pim net zo hard als altijd het leven indrinkt.) We rijden op ons dooie gemak richting Veenendaal-De Klomp. Maar toen was Jarco dus zijn mobiel vergeten in Tref. Wij keren om. Natuurlijk rij je dan wat harder. Ik weet ook niet of het echt veel te hard was en of het daarvan kwam. Ik snap trouwens ook niet hoe het kwam dat ik zoveel toeren maakte. (Weetje, die hele levensstijl van mij, 'roekeloos' noemt pa het, die had ik natuurlijk allang af moeten zweren. Misschien heeft dat het hele drama ingeleid. Mijn karakter. Maar jongen, dat zit er gewoon heel diep in. Plus het wordt in stand gehouden door mijn omgeving.) Ik heb echt geen flauw idee hoe ik aan de verkeerde kant van de weg ben beland. Ik was niet aan het bellen. Ik had niet gedronken. En ik ken die weg als de binnenkant van mijn rechterhand.

Maar ja, hoe het ging, ging het. Daar, op die weg. Tussen De Klomp en Ederveen kwamen wij samen aan ons einde. (Corné en ik hadden het er nog even over waar hij eigenlijk is gestorven. En of dat op zaterdag of zondag was. Maar uiteindelijk is het nogal artificieel. Wel mooi dat hij één dag na mij hier uiteindelijk aankwam en één dag voor mij aan de aarde teruggegeven werd.) Dat verzin je natuurlijk van ter vore ook niet. Ik heb die trekker helemaal nooit meer gezien. Misschien in een flits ofzo. Ik keek toen recht in een koplamp ofzo, ik weet niet wat het was. (De klap was waarschijnlijk ook veel te hard voor mijn gehoor, want ik heb echt niets gehoord. Gewoon serene stilte. Een staat van geluidloosheid.) Voor alle hectiek begon dacht ik nog dat we met z'n vieren zouden opklimmen. Maar Pim bleef al snel achter. Die gozer is heel donders sterk. En Jarco ging ook nog een heel stuk mee, maar is uiteindelijk ook afgehaakt. Ik weet nog steeds niet of hij dat zelf wilde of dat het gewoon zo ging. (Maar over mij geen twijfel hoor. Ik heb niet eens de keuze gehad om nog voor het leven te vechten. Toen ik hier aankwam kreeg ik ook het predicaat 'drie-keer-dubbel-op'. Dat krijg je blijkbaar als je in een klap zo reddeloos verloren voor het leven bent. En dat klopt. Mijn hoofd, mijn buik en mijn benen waren er goed aan. Wat dus helemaal niet zo erg was, want ik heb daar niets van gemerkt. Plus ik kreeg een extra brede kist van mijn lieve broer!)

Nu moet je me even goed begrijpen. Ik ben dus op hele jonge leeftijd buiten de tijd getrokken. Dat is natuurlijk heel erg voor iedereen die me nog heel lang mee had willen maken als zoon, broer of vriend. Maar ik heb nu wel echt impact gehad op mensenlevens. Ik heb precies de begrafenis gekregen die ik wilde. Het past ook helemaal niet bij mij om naast andere oudjes weg te teren in een klinisch schoongemaakt en stinkend tehuis. (Ik wil nu echt niet opscheppen, maar ik zie gewoon voordelen in de manier hoe het gegaan is.) Dit, hoe dit allemaal gegaan is, bedoel ik. Dat past gewoon wel bij mij. Wat dat betreft is het voor mij in elk geval helemaal goed.

Corné roept me, we gaan wolkenskiën. Later!

woensdag 3 oktober 2012

Een jongen nog

"Het was eigenlijk nog gewoon mijn jongen", zei mijn moeder terwijl ik naar haar hand greep. Tranen stroomden in slierten over de voorruit maar werden snel weggewist. De halfvolheid van zijn geurtje, de kleren op zijn bed, de shag in zijn binnenzak. Ze getuigen allen tegen heldhaftigheid, tegen berekening en planmatigheid. Ze zijn de stille getuigen van de toevallige komst en het toevallige vertrek van die jongen die we beiden zo lief hebben gehad. Blijkt nu, sinds hij er niet meer is en naast een lege plek nog veel meer onzin achterlaat. Aan flaters, onsamenhangende betogen die nergens op aan stuurden, aan herinneringen aan de Dionysus die hij was. Vooral nu, meer dan ooit tevoren.
Ik laat mijn moeders oude handen los, het regent hard. Een jongen nog. Ik voel de haat voor mijn onmacht opkomen omdat ik de overtuiging koester dat de grens tussen de levenden en de doden niet te slechten is voor een sterfelijke. Dat dit verschrikkelijk is, daar schrijft mijn hart boeken over vol, sinds ze eenzaam zich opsluit en zonder te eten woorden zoekt die niet naar zichzelf verwijzen maar recht doen aan de intense pijn en het verdriet van onze jongen, die hier niet is.
Toch beginnen we met hem te spreken, zonder de illusie van daadwerkelijk contact. "Robbie, waar ben je nou jongen?" Hoor ik mij vragen met een stem die van hem is. "Kom je echt nooit meer terug?" vraagt mijn moeder die het AIDS-beest bezig heeft gezien. Haar stem trilt als een puberaal meisje. "Nee" zegt mijn moeder met een zware stem. "Ik heb het echt heel goed hier." Door mijn donkerblauwe tranen komt een lichtblauwe opgewektheid. De gedachtenhorizon. Een jongen nog.
Ik zwaai de deur open. "Mijn trein gaat om 12 over, ma." Ik zwaai gedag en loop in een zwarte jas het druilerige perron op. Perfect om wat over te schrijven, dacht ik nog. Uit de trein stappen mensen die worden verwisseld met anderen. Maar ze veranderen niets. Sommigen gaan eruit, anderen nemen hun plaats in. Er stapt iemand uit de 90's uit, een jongen nog. Ik stap in. Fluitje.