donderdag 31 mei 2012

Briefje gevonden

Ik vond nog wat briefjes die ik had geschreven toen hij zo depressief was.
Op 1 stond:

"Het is beter op te branden, dan nooit een kaars te zijn geweest."

En later zag ik er nog één:

"En Rob, jij bent niet depressief, de rest van de wereld is gewoon overdreven vrolijk."

En een hele brief, waar ik eind januari alles in geschreven had wat ik hem nu opnieuw zou willen zeggen...

Rob en Cortie


Ned-Deck




Kleuren en smaken

Lompe dood, laffe dood
Met je schouders ontbloot
En het schaamrood op de kaken
Je twijfelde niet
Je moest hem raken
Er zijn kleuren
Er zijn smaken
Het paars van ongeloof
De nasmaak van ontrouw
De verlossing bleef niet doof
Toch weer het rood
Het intens diepe rood
Van ik hou van jou

Afval

Verklonken, ontsproten

Gegroeid, gespoten

Verkloot, verdoofd

Doorgronden, onthoofd

Herpakken, geknepen

De stilte verbreekt het ritme

Herpakken, doorzakken

Gehuild, gemist

Als je dat eens wist

Loslaten, doorpakken

Afval en pedaalemmerzakken

maandag 28 mei 2012

Vriendschapsbandje


Zwart bandje, ijzeren sluiting
Twee slierten verweven
Yosemite en Suriname
Vier handen in het haar

Zwart bandje, ijzeren sluiting
Met het surfen verdwenen
Een gele plank en een witte zwembroek
Een hand nog aan de giek

Zwart bandje, ijzeren sluiting
We trokken ons eigen plan
Het ketelknaapje en het vuur
Geen hand die jou nog vasthouden kan


Best Man


zaterdag 26 mei 2012

De Week Van...


Voor de website van mijn faculteitsvereniging heb ik een stuk geschreven onder de titel 'De Week Van...'                                                                   
Zaterdag:
Zaterdag kwam Jappie me een mooi Cd'tje brengen. Een CD met sneue muziek, maar ook ‘Keep Your Head Up’. Typerend eigenlijk voor de afgelopen week: Wel behoorlijk sentimenteel, wederom. Maar wel afgewisseld met SGS-activiteiten, die me lieten lachen.
Jap en ik gingen vervolgens naar de BBQ van ‘mister SGS’ in Kanaleneiland. Zonnetje, aan het water, niks aan het handje. Des avonds vertrok ik met Wouter naar de Stadsschouwburg om de legendarische cultheld Herman van Veen te zien shinen. Hij zong: “wie heeft de zon uit jouw gezicht gehaald? Wie heeft je rooie wangen bleek gemaakt? Wie joeg de dromen uit je hoofd?” Hardop janken in een schouwburg, try before you die.

Zondag:
Tijdens het concert kwam ik op allerlei creatieve ideeën die direct uitgevoerd dienden te worden. De rustdag heb ik aangegrepen om veel te schrijven, op een picknickbank aan het Amsterdamrijnkanaal. Later op de dag naar de studio van Raffa en daarna weer verder schrijven. Dat helpt me soms erg om het allemaal op afstand te houden. Maar soms lees ik –nota bene- mijn eigen stukjes na en dan schieten de tranen in mijn ogen. Ik hield zoveel van die verrekte trekvogel en toch nog veel te weinig. “Wie heeft er net als ik, jou te weinig lief gehad?”

Maandag:
Na een gruwelijke nachtmerrie op maandagmorgen wakker worden om college te lopen, is zwaar uit de mode, maar ook daar hebben wij niets over te zeggen. Drie keer knipperen en mezelf toespreken: “je niet bang laten maken, Hummel.” En maar weer door. De SGS-kamer biedt soelaas. Beetje hangen, krantje erbij, kijken of ik nog voor wat oproer kan zorgen en maar weer door.
Om kwart over zeven kwam ik de gevreesde staalboer Dick ten Ham tegen, voor de sportschool waar Rob altijd los ging. Dick is echt dierlijk sterk en trok mij mee in zijn masculiene enthousiasme. Tussendoor vertellen we elkaar mooie verhalen over Rob. Na een aansluitend potje squash gingen we op huize aan. Dick kwam nog even mee naar mijn ouderlijk huis, waar hij al snel geconfisqueerd werd door mijn moeke, die de vrienden van Rob wel op zou willen eten. Dick verteld hoe ze een drugskoerier uit Ederveen verjoegen. Ik vertel hoe Rob wel eens aan die bewuste tafel kwam zitten en dat hij dan ineens een kip of een eend onder zijn arm had, die doodsbang keek… Rob veel minder: Rob was nooit ergens bang voor. “Wie heeft dit onbevangen kind vermoord?”     

Dinsdag:
In mijn ouderlijk huis wakker geworden op de plek waar eerst ons stapelbed stond. We hadden dan hele vage spelletjes, waarvan alleen wij de regels wisten. Ik was dan het Jachtluipaard en hij een Aap. Wat voor een aap wist hij niet, gewoon een aap. “Wie heeft het lachen in jouw keel gesmoord?” Direct KPN bellen, hoe zit dat nou met dat abonnement van hem? Daarna toch maar eens naar zijn graf. Maar niet alleen, dus ik bel een jeugdvriend. Hij wel mee. We lopen langs de graven. Uit ’42; uit ’35; uit ’37… “Hé, Men, uit ’51.” Zeg ik. “Moet je nagaan, die is dan nog relatief jong gestorven.” Zegt Menne terecht. “Mijn broertje komt uit ’91. Die kwam net kijken.” We staan voor de graven van Cortie en Rob. Warme zon, mooie plek. Ik zie in gedachten al die mensen om Rob en ons als gezin heen staan.  Wij staan onder een boompje, naast een berg zand. Zijn vrienden vormen de erewacht, links van ons. Iedereen mocht langs om wat graan in het graf te gooien. De betekenis daarvan begrijp ik nog steeds eigenlijk niet. Van Arno kreeg hij nog karbiet mee, een mooie geste. “Wie trapte je speelgoed stuk?”
S ’avonds iets heel anders. Ik ga met SGS mee wildkamperen. Ik fiets naar het Langeveld en produceer mijn beste pauw-geluiden. Het leven moet weer leuk zijn: dus ik sla een doos kapot; ik sproei water over iedereen heen; ik ga met Isabel vechten (verloren, trouwens); ik pluk aan Arjun’s baard (fijn moment); ik zet Ruben in z’n hemd (komt ie wel overheen) en ik maak Joos belachelijk omdat ze net doet alsof ze dingen kan organiseren. En ik kom overal mee weg. Wildcamperen op een plek, ergens in de bossen van Zeist met een stuk of 15 prachtige studenten is gewoonweg awesome.

Woensdag:
Maar wakker worden, daarentegen: MOEILIJK! Alles was helemaal stijf, waarschijnlijk nog van het sporten met ‘Dick het Beest’. Het lactaatgehalte was in enen vervierenveertigvoudigd –zoals dat dan heet. Maar de fietstocht van de kampeerplek naar het college Methoden en Statistiek 3 (voel je opnieuw de tegenstelling?) was echt fijn. Na een positief afgerond functioneringsgesprek belde ik Pim. Pim zat schuin achter mijn broertje in de auto toen het ongeluk gebeurde. Hij is er het beste van af gekomen. Daarom verblijft hij op de Hoogstraat. Hij laat met trots zijn litteken zien met als ondertitel dat hij op deze manier geen tattoo nodig heeft om zijn drie beste maatjes te blijven herinneren. “Vanmorgen hebben ze het metaal uit mijn bek gesloopt, zonder verdoving. Je zegt het wel als het teveel pijn doet hé? Ik had de tranen in mijn ogen staan en een bek vol bloed, maar ik zeg mooi niks. Ik begon gewoon te lachen.” Pim is een ongelofelijke held die langzaam aan de klappen opvangt die hij heeft gemist toen hij onder de morfine in het ziekenhuis lag. Die gast, in de kracht van zijn leven. Een pin van schouder tot elle boog en van heup naar knie. “Wie boog jouw rechte rug?”
Toen ik s’nachts probeerde te slapen kwam de realiteit opnieuw angstaanjagend dichtbij. Ik bedacht me ook dat ik volgende week 24 word. Heb ik niks aan gedaan, ja, een beetje gegeten wat voorhanden was en als ik erg moe was, dan ging ik slapen. Maar ik heb niet bewust gekozen voor het leven. Het gebeurd mij gewoon, en ook dit jaar is het weer geprolongeerd. Geheel onterecht verlaat het leven sommigen ook, met dezelfde stompzinnigheid. Ik vroeg mij die nacht af of die onvrije manier van leven te vieren is. De tranen sprongen in mijn ogen toen ik me afvroeg of een jonge jongen die zijn evenbeeld langzaam met touwen in een gat moet neerlaten te feliciteren is. Waarmee is een studentje te feliciteren als hij nog de blaren op zijn handen heeft van het dichtscheppen van het metersdiepe gat waar zijn broertje nu zo stil in ligt? Ik heb geen idee, laat 1 juni maar net zo stil voorbij gaan als het leven geniepig door kabbelt. Ik krijg een nieuwe dag, zomaar. Rob kreeg helemaal geen dag meer. Ik zit straks op 8760 geleefde dagen, terwijl mijn lieve Rob op 7709 is blijven steken. Zo oneerlijk. Waarom ik? Waarom hij?

Donderdag:
S’morgens sta ik na een nieuwe nachtmerrie op met zin om te schrijven. Nog meer? Ja, nog meer. Ik ben ook niet van plan ooit te stoppen. Ik had een foto meegenomen naar het Wilhelminapark. Ik zie daar Rob en mij opstaan, plukkend aan de haren van onze zus, met onze zwembroeken van het surfen nog aan. Om onze gebruinde armen dragen we beide een zwart bandje. We noemden dat toen ons ‘vriendschapsbandje’. Anders ernstig gay, nu troostend.

“Zwart bandje, ijzeren sluiting
Twee slierten verweven
Yosemite en Suriname
Vier handen in het haar

Zwart bandje, ijzeren sluiting
Met het surfen verdwenen
Een gele plank en een witte zwembroek
Een hand nog aan de giek

Zwart bandje, ijzeren sluiting
We trokken ons eigen plan
Het ketelknaapje en het vuur
Geen hand die jou nog vasthouden kan”

Genoeg geschreven, klaar, over. Boek dicht. Doorfietsen naar een psychologe. Ik had wat concrete vragen over een aantal schier pathologische zaken. Ik zei al tegen Frida dat ik haar het leven goed zuur heb gemaakt. De tranen rolden van mijn wangen toen ik –nota bene- een eigen gedichtje voorlas, in de stoel bij de psycholoog.

“(…)
En ik schreeuw je naam
Rob, Rob, Robbie!
Je naam over de velden
De eindeloze velden
Ik wil je kleren dragen
Ik wil je initialen op mijn hart
Ik wil je geurtje op
Ik wil je kruis dragen
Ik wil jou zijn

(…) Maar alles wat ik wil
Is te laat”

Na twee uur stond ik buiten. Dat ook weer gehad. En door maar weer. Vanmiddag lasergamen. En nog die blind date. Eerst maar eens lunchen op de gezelligheidskamer. Vanuit daar fietsten we naar de Biltstraat. Achteraf gezien was het wel mooi dat je op zulke momenten alleen maar denkt aan het spel en niet aan het waarom en aan het wie achter het sterven van mijn enige broertje. Het mooiste moment van het lasergamen was toen ik in de 2e ronde een plek had gevonden, van waaruit ik goed kon manoeuvreren, maar nooit in de rug geschoten kon worden. Ik schoot vanuit de heup (wel zo stoer) een paar van ‘team groen’ aan gort, zodat mijn pak me vertelde ‘well done’. Ik voelde me groeien, terwijl het zweet in het rode zwaailicht van mijn bovenarmen afdroop. Maar net als ik daarnaar keek, begon mijn pak alweer te vertellen ‘hit! Don’t give up!” Ik heb de jongen nooit gezien, maar achteraf bleek op het scoreformulier dat Niek mij dertien keer onheus had bejegend.

S ’middags eindeloos bazen in het zonnetje op het terras en daarna met ‘de jongens en Fritzl’ pasta gegeten op Mariaplaats. Daarna snel de fiets naar huis gepakt. Want op een date moet je natuurlijk niet autistisch op tijd komen, maar ook weer niet lafjes te laat. Het was eigenlijk compleet idioot. Ik kom Eigen Schuld binnen, geef een mooi meisje een hand, geef Willemijn van de redactie een kus en word alweer apart genomen om mijn eerste indrukken over te dragen. Toen Willemijn mijn kletsverhaal had opgeschreven moest ik even wachten bij de bar. Maar ik was niet alleen, er was een Brandje voor me, een trouwe vriend die we nog wel kennen van Die Männer Im Maastricht. Goed moment om weer wat te schrijven.   

“Het zonnetje, de maan
Te vroeg gegaan
Maar je komt steeds weer terug
En ik laat je steeds weer gaan”

Vrijdag:
Deze dag had ik mij voorgenomen maar eens wat aan statistiek te doen. Maar ik bleef hangen bij het produceren van foto-albums via de Hema en het branden van Cd'tjes voor moeke. Vanmiddag de ‘reünie’ van de uitwisseling met Istanbul! De film van Doran was hilarisch en het liggen in het park was fijntjes. Natasha Koper is ook zo’n mooi mens. Ze beleefd alles als een kleuter, zo enthousiast. Met wangen als tennisballen zo groot, krijst ze, terwijl ze haar armen ten hemel strekt: “Ik ga morgen naar Texel!” S ’avonds kwam mijn broer met mij langs het Amsterdamrijnkanaal lopen. We hadden over de ongecompliceerdheid van Rob toen hij me ineens vroeg:
“Wil jij mijn best man zijn?”
“Ja! Maar… Alle broers zijn dat toch?”
“Nee, er is een soort groepje, waarin AJ, AP en Ryan zitten. Maar jij bent daarin echt de best man.”
“Wow! Maar waarom ik? Zou Rob het anders zijn?”
“Ja, klopt.”
“En is het dan een symbolische taak, of moet ik ook echt wat doen?”
“Het is symbolisch en je mag ons bij de les houden.”
“Maar waarom Rob dan?”
“Nou, gewoon… Mijn jongste broertje…”
“En dat ben ik nu!”

Op het moment van schrijven zit Natasha waarschijnlijk naast de mooie Friezin Catharina in de 2e klas; Doran is zijn haren vast aan het kammen voor hun komst; Wouter maakt zich in de kamer naast mij klaar voor de housewarming van vanavond; Niek zit vast na te genieten en te bedenken hoe hij de volgende keer Ouren zal gaan slachten; Fritzl zit, denk ik, nu in een hoekje te genieten van haar kaartjes voor de Olympische Spelen; Frida is nog steeds aan het twijfelen of ze vanavond langskomt; Pim is danspasjes aan het doen in een bad, zodat hij weer leert lopen; ‘Dick het Beest’ is bezig bij te beunen bij z’n pa; Menne heeft weer een nieuw afstudeerdagje ingelast; Arjun laat zijn baard staan, want hij hoeft toch niet te werken; Arno bereid zijn trouwerij voor; Jappie zit in de polder te janken van gemis en Rob ligt naast Cortie. Verder niks.

woensdag 23 mei 2012

De grote verhalen van Aap


Het was typisch zo'n dag dat er niets aan de hand was. Het Jachtluipaard had goed gegeten en voelde zich kiplekker. De Aap voelde zich die dag "zo taai als een stuk stront", zoals hij dat zelfs poëtisch omschreef. Ze lagen te badderen in een uitloper van de grote rivier. "Later wil ik kleine welpen leren om te jagen", zei het Luipaard. "O" zei Aap, terwijl Luipaard doorhad dat zijn kop er niet naar stond. "Das mooi." zei hij nog, terwijl hij zijn vacht systematisch afzocht naar lekkernijen. Na een was rare stilte zei Aap ineens "ik word heel niet oud." Luipaard wist wel dat Aap geen reden had om dat te zeggen. Dus er was ook geen manier om het uit zijn kop te praten. Het was stil in het grote bos, behalve een verwarde Duif, die het nodig vond om een lokroep te plaatsen. Zowel Aap als Luipaard voelde er niets voor.

"Doordeweeks", zei Aap, "dan werk ik me kapot." Het Luipaard had geen idee wat 'doordeweeks', of 'werken' betekende... Maar hij wist wel dat primaten er bijzondere hobby's op nu konden houden. "En in het weekend dan zuip ik me kapot" ging Aap verder. Luipaard dacht heel diep na. Maar zelfs in het diepste van zijn eigenste binnenste ik kon hij er niet achter komen wat een 'weekend' was, of wat 'zuipen' moest voorstellen. Voor Luipaard kon antwoorden, ging Aap alweer door. "Dat is toch geen zak aan?" Luipaard zei snel "nee!" Want hij dacht dat Aap er wel verstand van zou hebben.

"En dan later krijg je een vrouwtje en een paar van die kinderen..." Het Luipaard werd helemaal enthousiast. Hij wist weer waar het over ging. Hij moest denken aan zijn lieve vrouwtje en zijn eigen kleine welpen. "Daar is toch geen zak aan?" Aap vroeg het, maar wist ook het antwoord al. Dat was een sterke tegenvaller, want Luipaard dacht eindelijk mee te kunnen praten. Maar zo kon Luipaard wel meedenken over een oplossing, alhoewel hij wel wist dat hem dat niet gevraagd was. Maar Aap ging door met het gesprek tegen zichzelf. "Je moet gewoon meer schijt hebben." Nu was Luipaard het spoor definitief bijster. Hij keek hem aan in zijn mooie ogen en gaf een flauw lachje. Luipaard had geen idee wat die zin precies moest betekenen. Er zette een koude stroom op in de rivier. Luipaard snapte het ineens allemaal. Maar echt begrijpen, dat deed hij nog niet. Een Reiger tuurde in het zacht stromende water.

---Einde---


Qua stijl slaat dit verhaaltje natuurlijk elke plank mis. Als je een kinderverhaaltje verteld, doe het dan zonder citaten van Rob. Maar ik herinner me dit gesprek in het zwembad van Tesqua nog heel goed. Zo op het einde van zijn depressie. Ik wilde er iets mee... Ik begrijp Rob zijn levensfilosofie misschien nog niet zo goed. Maar voor hem werkte het blijkbaar zo. Ik laat bij deze open voor u, wat hij er precies mee bedoelde...

dinsdag 22 mei 2012

Aap op reis



De blauwe regen danste in slierten langs de pergola van het Jachtluipaard. Er klonk geklop op de lage massief eikenhouten deur. Het Luipaard deed met een trage beweging open voor de Aap. “Ik ga op reis”, zei de bezoeker. “O, jee…” verzuchtte het Luipaard, die die ochtend nog geen moment gewacht had op weer een slecht idee van zijn beste maatje. “Ja, echt.” Zei de aap enthousiast. “Ik begin bij je ogen, dan ga ik naar je hersenen en dan daal ik alleen nog maar af.” Luipaard vond het een vies idee. Daarom trok hij er ook zo’n gezicht bij. Maar als Aap eenmaal iets in zijn hoofd had… Dan moest Luipaard het ook. “Het doet wel even pijn…” Zei Aap, terwijl hij een aanloop nam.

Luipaard keek een beetje angstig, terwijl Aap met een grote hink, een stap en een sprong op hem afkwam. “Wacht!” Schreeuwde Luipaard angstig. Aap remde en kon nog net op tijd voorkomen dat hij af had gezet en in de lucht niet meer terug kon. “Ik wil eerst weten wanneer je weer terugkomt.” Aap keek Luipaard aan alsof er nog nooit een dommere vraag gesteld was in de geschiedenis van het Bos. “Ik kom niet meer terug, aapje.” Zei Aap. Hij nam wat passen naar achteren en wilde nu echt op reis gaan, te beginnen met een sprong in het oog van Luipaard. 

“Wacht!” Schreeuwde Luipaard, die niet kon blijven kijken. “Waar ga je dan heen?” vroeg hij pardoes. Aap trok een wenkbrauw omhoog, terwijl de andere zo laag mogelijk naar beneden hing, van daaronder keek Aap Luipaard indringend aan. “Ik ga naar je hart.” Zei hij losjes, alsof het de normaalste zaak van de wereld betrof. “Nou, goeie reis dan!” Aap ging weer in startpositie en kwam wederom met een noodvaart op Luipaard af.

Aap sprong als een snelle slingeraap recht in het linkeroog van Luipaard. “Auw!” klonk het door het bos. Hij voelde hoe Aap moeite had om in het donker de weg te vinden. Toen hij langs de afdeling herinneringen kwam, moest Luipaard even huilen. Maar misschien was het al de afdeling emoties. Daarna voelde het Jachtluipaard een poosje niets meer. Totdat Aap het deurtje van zijn hart gevonden had. Luipaard kreeg een vreemd tevreden gevoel. “Wat een gekke dag”, zei hij tegen zichzelf. Nu ga ik slapen, dacht hij, want morgen is er weer een nieuwe dag. Hij ging in de deuropening languit op zijn rug liggen. “Weltrusten, Aap.” Zei hij. Maar er kwam geen antwoord. Aap sliep al, moe van de lange reis. De blauwe regen versierde de tuin en in de verte klonk er getik van een vogel die haar nestje wilde maken.  

zaterdag 19 mei 2012

Flauw zonnetje


Het Jachtluipaard lag op zijn rug in een waterig ochtendzonnetje te brabbelen tegen zijn Aapje, die maar nauwelijks luisterde. Aap was zo uitgeput van het dansen op het grote bosfeest dat hij naast het Luipaard was gaan liggen, op het mos. “Maar wat nou,” zei Luipaard op dezelfde slaapverwekkende toon, “als wij afgelopen zijn.” In de stilte tilde Aap zijn hoofd op, om het te laten zakken op de buik van het Luipaard. Hij vroeg “nou, wat dan?” Luipaard ging overeind zitten, met Aap nog op zijn schoot. “Dat wij ineens, net als dit feest, afgelopen zijn.” Hij keek slim en een beetje angstig naar de plek waar het feest was geweest, maar waar de restjes weinig vreugde uitstraalden.

Aap ging nu ook rechtzitten,  om vervolgens te gaan staan en keek naar beneden, waar Luipaard -nog beduusd van zijn eigen vraag- op het vochtige mos zat. “Zullen we dan maar alvast afscheid nemen?” zei Aap, terwijl hij wist dat er niets aan de hand was. “Maar niet zo treurig.” Hij hield zijn hoofd scheef en keek Luipaard onderzoekend aan. “Ja, laten we elkaar alvast een goede reis en een behouden vaart wensen, voor als we straks afgelopen zijn.” Luipaard gebruikte nu al zijn poten om er zo groot mogelijk uit te zien. “Straks?” vroeg hij plotseling. Aap vond het een domme vraag. “Ja, voor straks. Of voor over heel lang. Dat weet natuurlijk niemand.” Luipaard reikte een poot aan.
“Nou, doei hé!” zei Luipaard. “Doei!” zei Aap terug. Toen gingen ze weer liggen in het flauwe zonnetje. Ze wisten nog van niets.